Er waren eens drie geitjes. De eerste was klein, de tweede wat groter en de derde het grootst. Ze wilden gaan grazen aan de overkant van de rivier, waar het gras sappiger was dan aan deze kant.
Maar bij de rivier woonde een gemene trol. Hij had wilde zwarte haren, ogen als schoteltjes en zijn neus leek wel een grote aardappel. Hij woonde in een donker hoekje, onder de brug over de rivier.
Het kleinste geitje trippelde als eerste over de brug, op weg naar het gras: trippel-trappel-trippel-trappel.
De trol kwam tevoorschijn en gromde: “Wie trippelt daar over mijn brug?”
“Ik ben een klein geitje, ik ga naar het gras aan de overkant om mijn buikje vol en rond te eten,” zei het geitje met zijn piepstemmetje.
“Ha!” riep de trol, “ik wil mijn buik ook wel vol en rond eten. Ik vreet jóu op!”
“Nee, alsjeblieft,” zei het geitje, “eet mij niet op! Zo meteen komt mijn broer en die is veel groter. Als je even op hem wacht, heb je veel meer te eten.”
“Vooruit dan maar,” zei de trol en liet het kleine geitje gaan.
Even later liep de tweede geit over de brug: stippe-stappe-stippe-stappe.
De trol kwam tevoorschijn en riep: “Wie loopt daar over mijn brug?”
“Ik ben een geit, ik ga naar het gras aan de overkant om mijn buikje vol en rond te eten,” zei de tweede geit, die een gewone stem had.
“Ha!” riep de trol, “ik wil mijn buik ook wel vol en rond eten. Ik vreet jóu op!”
“Nee, alsjeblieft,” zei de geit, “eet mij niet op! Zo meteen komt mijn broer en die is nog groter dan ik. Als je even op hem wacht, heb je veel meer te eten.”
“Vooruit dan maar,” bromde de trol en liet ook de tweede geit gaan.
Kort daarna kwam de derde geit er aan, de grootste en zwaarste van de drie, en stampte over de brug: stompe-stampe-stompe-stampe. De brug piepte en kraakte onder het gewicht van de geit.
De trol kwam tevoorschijn en brulde: “Wie stampt daar zo over mijn brug?”
“Ik ben een geit, ik ga naar het gras aan de overkant om mijn buik vol en rond te eten,” zei de grote geit, met een stem die bijna net zo laag klonk als die van de trol.
“Ha!” riep de trol, “ik wil mijn buik ook wel vol en rond eten. Ik vreet jóu op!”
“Kom maar op,” zei de grote geit, “dan prik ik je met mijn horens en trap ik je met mijn hoeven!” Terwijl hij dat zei, boog hij zijn kop omlaag en stootte de trol – hopla! – zo de rivier in. De trol werd meegenomen door het water en is nooit meer teruggezien.
De drie geiten gingen voortaan iedere dag naar het weiland aan de overkant en aten hun buiken vol en rond. En als ze nog leven dan doen ze dat nog steeds.
Snip, snap, snuit. Het verhaal is nu uit.
Dit is een oud sprookje uit Noorwegen.
Vertaald en naverteld door Melanie Plag.
© Babboes, 2014