Bewerking van ‘Van de Visser en zijn Vrouw’, gebr. Grimm
Timpetee was visser en dol op het geluid van de zee. Als hij ’s morgens wakker werd in zijn hut, dan kon hij het geluid van de golven al horen. Heerlijk vond hij dat.
De hut waarin hij woonde was gemaakt van oude planken, die hij had gevonden op het strand. Er zaten geen ramen in, maar door de kieren tussen de planken kon je toch naar buiten kijken. Hij woonde daar samen met zijn vrouw Ilsebil en elke dag liep hij naar zee om te vissen.
Op een mooie dag stond Timpetee zoals altijd te vissen, met zijn voeten in het heldere water en zijn hengel voor zich uit. Plotseling schoot de haak van de hengel onder water. Timpetee wist het zeker: dat was een grote vis! Daar zou zijn Ilsebil blij mee zijn, want hij had de hele dag nog niets gevangen. Timpetee trok zo hard als hij kon en haalde de vis boven water.
De vis schitterde in het zonlicht. Hij leek wel van goud. Timpetee keek er verwonderd naar. Maar toen hij de vis van de haak wilde halen, werd zijn verbazing nog groter, want de vis begon te praten: “Lieve visser, laat me leven! Ik ben een betoverde prins. Alsjeblieft, gooi me weer in het water en laat me zwemmen.” “Is goed,” zei Timpetee, “of je nou een prins bent of niet, een vis die praat zou ik nooit doden,” en hij gooide de vis terug in het water.
Met lege handen ging hij terug naar Ilsebil en vertelde wat er was gebeurd. Ilsebil was boos, omdat hij niets had gevangen. “Je hebt toch zeker wel een wens gedaan?” vroeg ze. “Je verdient een beloning, omdat je hem zijn vrijheid hebt gegeven!” Timpetee schudde zijn hoofd: “Daar heb ik helemaal niet aan gedacht, en bovendien, wat moet ik dan wensen?” “Ik zou het wel weten,” zei Ilsebil, “deze hut is zo gammel en klein. Ga terug naar die vis, roep hem en vraag hem een fatsoenlijk huis om in te wonen!”
“Nee, ach nee,” zei Timpetee, “dat is toch niet nodig?”
“Ik wil het!” zei Ilsebil, “Ik wil, ik wil, ik wil!”
Timpetee wilde eigenlijk niet, maar ging toch terug. De zee was niet meer zo helder als eerst, maar groen en geel. Timpetee ging voor het water staan en riep:
“Visje, visje in de zee,
Ik ben mannetje Timpetee.
Mijn vrouwtje die heet Ilsebil,
en zij wil steeds, wat ik niet wil!”
De gouden vis kwam aanzwemmen en vroeg:
“Nou, wat wil ze dan?”
“Ze wil een huis, omdat ik je heb vrij gelaten.”
“Ga maar,” zei de vis, “het staat er al.”
Timpetee liep terug naar huis. Op de plek van zijn hutje stond nu een echt stenen huis! Het had rode dakpannen en ramen met glas erin. Naast het huis stonden fruitbomen en er lag een groentetuintje waar kippen en een geit rondscharrelden.
Zijn vrouw Ilsebil kwam naar buiten. Zo vrolijk had Timpetee haar nog nooit gezien. Ze liet hem de binnenkant van het huis zien: de keuken met een fornuis en koperen pannen, de woonkamer met een zitbank en een schilderij van de zee erboven, en de slaapkamer met een bed van donzen veren. “Is het niet mooi?,” zei Ilsebil. “Zo moet het blijven,” zei Timpetee, “nu hoeven we niets meer te wensen.”
Maar al na een week of twee was Ilsebil helemaal niet meer tevreden. Ze vond de keuken te klein en de kamer was zo benauwd. Als die vis eigenlijk een rijke prins was, had hij best wel een groter huis kunnen geven. “Ga terug naar die vis,” zei ze, “roep hem en vraag hem een om een groter huis, een villa, met dienaren om me te helpen.”
“Nee, ach nee,” zei Timpetee, “dat is toch niet nodig?”
“Ik wil het!” zei Ilsebil, “Ik wil, ik wil, ik wil!”
Timpetee wilde eigenlijk niet, maar ging toch terug.
De zee was rustig, maar glinsterde paars en donkerblauw onder een grijze hemel. Timpetee ging voor het water staan en riep:
“Visje, visje in de zee,
Ik ben mannetje Timpetee.
Mijn vrouwtje die heet Ilsebil,
en zij wil steeds, wat ik niet wil!”
De gouden vis kwam aanzwemmen en vroeg:
“Nou, wat wil ze dan?”
“Ze wil een villa, met dienaren om haar te helpen.”
“Ga maar,” zei de vis, “het staat er al.”
Timpetee liep terug naar huis. Op de plek van zijn huis stond nu een villa van wel drie verdiepingen met luiken voor de ramen en een klein torentje op de hoek. Rondom lag een grote tuin vol bloemen, waarin een tuinman hard aan het werk was. Timpetee beklom de trap bij de voordeur, waar Ilsebil al stond te wachten. Ze liet hem alles zien: de gang met een marmeren vloer, de enorme keuken waarin een kokkin en een keukenmeid in de pannen stonden te roeren, de eetkamer waar de tafel al gedekt stond, de zitkamer waar een dik wollen tapijt lag en het vuur in de open haard knapperde, de slaapkamer met een hemelbed en zware fluwelen gordijnen voor de ramen.
“Is het niet mooi?,” zei Ilsebil. “Zo moet het blijven,” zei Timpetee, “nu hoeven we niets meer te wensen.”
Maar toen Ilsebil de volgende ochtend de gordijnen openschoof zag de heuvels en bossen die zich uitstrekten achter de tuin van de villa en zuchtte: “Het zou nog mooier zijn als we koning zouden zijn over al dat land. Timpetee, ga terug naar die vis en zeg hem dat ik koning wil zijn.”
“Nee, ach nee,” zei Timpetee, “dat is toch niet nodig?”
“Ik wil het!” zei Ilsebil, “Ik wil, ik wil, ik wil!”
Timpetee wilde eigenlijk niet, maar ging toch terug. De zee had een zwartgrijze kleur en het water borrelde en stonk. Timpetee ging voor het water staan en riep:
“Visje, visje in de zee,
Ik ben mannetje Timpetee.
Mijn vrouwtje die heet Ilsebil,
en zij wil steeds, wat ik niet wil!”
De gouden vis sprong uit het water en vroeg:
“Nou, wat wil ze dan?”
“Ze wil koning zijn.”
“Ga maar,” zei de vis, “ze is het al.”
Timpetee liep terug naar huis. Op de plek van de villa stond nu een kasteel met op elke hoek een toren en een slotgracht er om heen. Bij de ophaalbrug over de gracht stonden twee schildwachten die salueerden. Een lakei opende de deur voor Timpetee. Voor hem lag een lange gang. Overal branden kristallen kroonluchters en hingen spiegels waarin het licht reflecteerde. Timpetee liep langs tientallen deuren met gouden deurknoppen en kwam uiteindelijk in een grote zaal. Daar zat Ilsebil op een troon vol houtsnijwerk, met aan weerszijden een rij hofdames van groot naar klein. Haar jurk was versierd met zilverdraad en edelstenen en op haar hoofd had ze een gouden kroon.
“Ben je nu koning?” vroeg Timpetee. “Ja, ik ben koning.” antwoordde Ilsebil. “Zo moet het blijven,” zei Timpetee, “nu hoeven we niets meer te wensen.” “Nee,” zei Ilsebil en schoof onrustig op haar troon. “Nu ik koning ben, wil ik ook keizer worden. Ga terug naar die vis en zeg hem dat ik keizer wil zijn.”
“Nee, ach nee,” zei Timpetee, “dat is toch niet nodig?”
“Ik wil het!” zei Ilsebil, “Ik wil, ik wil, ik wil!”
Timpetee wilde eigenlijk niet, maar Ilsebil was koning en naar de koning moet je luisteren, dus hij ging toch terug. De zee was nu helemaal zwart en dik. De lucht was donker met een rode gloed. De wind joeg over het water, zodat het kolkte. Timpetee ging ervoor staan en riep:
“Visje, visje in de zee,
Ik ben mannetje Timpetee.
Mijn vrouwtje die heet Ilsebil,
en zij wil steeds, wat ik niet wil!”
De gouden vis kwam aanzwemmen en vroeg:
“Nou, wat wil ze dan?”
“Ze wil keizer zijn.”
“Ga maar,” zei de vis, “ze is het al.”
Timpetee liep terug naar huis. Hij kwam bij een witte muur met een gouden poort met bewakers ervoor. Toen ze hem door de poort lieten zag hij in de verte een paleis met tientallen torens schitteren in de zon. De daken waren bedekt met gouden dakpannen en de glanzend witte muren waren versierd met gebeeldhouwde dieren en planten.
Van binnen was het paleis zo groot, dat Timpetee uren door de gangen dwaalde, voordat hij de troonzaal had gevonden. Ilsebil zat op een metershoge troon van goud. Haar kroon was wel een meter hoog en bezet met robijnen en diamanten. Aan weerszijden stonden drie hofdames die haar hielpen haar jurk en mantel te tillen, die zwaar waren van de edelstenen. Langs de muren van de zaal stonden koningen, hertogen en graven, die knielden voor Ilsebil.
“Ben je nu keizer?” vroeg Timpetee. “Ja, ik ben keizer.” antwoordde Ilsebil. “Zo moet het blijven,” zei Timpetee, “nu hoeven we niets meer te wensen.”
‘s Avonds lagen Timpetee en Ilsebil in hun nieuwe slaapkamer, in een hemelbed van goud, met een donkerblauwe fluwelen hemel waarin diamanten sterren flonkerden. Timpetee viel meteen diep in slaap, want hij had die dag ver gelopen. Maar Ilsebil draaide onrustig tussen de zijden lakens. Ze kon niet slapen, want ze was nog steeds niet tevreden. Ze wilde meer, maar wist niet wat.
Pas toen ‘s morgens de zon opging wist ze het: ze wilde dat ze de zon en de maan op kon laten komen wanneer zij dat wilde! Ze schudde Timpetee wakker: “Ik wil niet alleen heersen over de mensen, maar ook over de zon en de maan, de sterren en planeten. Ga terug naar die vis en zeg hem dat ik God wil zijn.”
“Nee, ach nee,” zei Timpetee, “dat… dat… kan toch niet?”
“Ik wil het!” zei Ilsebil, “Ik wil, ik wil, ik wil!”
Ilsebil werd toen zo kwaad dat Timpetee er bang van werd en hij rende naar buiten. Een storm loeide over het land. De lucht was paars en het bliksemde en donderde. Dakpannen vlogen door de lucht en bomen waaiden om. De zee was gitzwart met golven zo hoog als huizen. Op alle golven lag wit schuim, als sneeuw op de bergen. Timpetee ging voor het water staan en schreeuwde, maar kon zijn eigen woorden niet verstaan.:
“Visje, visje in de zee,
Ik ben mannetje Timpetee.
Mijn vrouwtje die heet Ilsebil,
en zij wil steeds, wat ik niet wil!”
De gouden vis kwam te voorschijn en vroeg:
“Nou, wat wil ze dan?”
“Ze wil God zijn…”
De vis antwoordde niet, maar verdween in het water. De golven verdwenen. De storm ging liggen. Timpetee hoorde zelfs alweer een vogel fluiten. Hij keerde zich om om naar het paleis te gaan. Maar op de plek van het paleis stond nu alleen een klein houten hutje. Door de gaten in het hout gluurde Ilsebil naar buiten. Timpetee glimlachte.
Vanaf die dag ging Timpetee weer iedere dag vissen, zoals hij dat altijd had gedaan: met zijn voeten in de zee en zijn hengel voor zich uit en luisterend naar de golven. Maar hij ving nooit meer een vis van goud.
© Babboes 2015
Tekeningen bij het verhaal
Bij dit verhaal maakte ik illustraties om bij te vertellen. Hoe je dat kunt doen, staat in de toelichting onder de afbeelding. Klik op de plaatjes om ze te downloaden.
Kopieer/print de tekeningen dubbelzijdig: de kleine tekeningen aan de ene kant, het grote paleis aan de achterkant. Vouw het vel dubbel met het grote paleis aan de binnenkant. Vouw daarna nog twee keer en eindig met het hutje aan de voorkant en het huis aan de achterkant.
Laat aan het begin van het verhaal alleen het plaatje van het hutje zien. Daar woont Timpetee. Vertel het verhaal tot de vis het hutje in een huis heeft veranderd en laat dan de andere kant zien, met het huis. Bij de volgende stap vouw je het papier open, zodat de grote villa zichtbaar wordt, en nog een keer bij het kasteel en het paleis. Bij de laatste stap vouw je het papier weer klein op tot alleen het hutje overblijft.