Aziatisch volksverhaal
Kamal woonde lang geleden in India. Hij woonde met zijn ouders en zijn zusjes in een klein huisje op de helling van een berg. Kamal was de oudste van de kinderen en hielp zijn ouders wanneer hij maar kon.
Iedere morgen liep Kamal naar het dorp onderaan de berg, om water te halen in de put. Op zijn schouder droeg hij een lange stok. Aan de punten van de stok hingen twee grote stenen potten. De een bungelde links van hem als hij liep, de andere rechts. De weg naar beneden was gemakkelijk. Het was nog niet zo warm en de twee potten waren leeg. Onder in het dorp vulde hij de potten met water en liep dan terug. Langzaam liep Kamal over het smalle bergpaadje. Er stonden maar weinig bomen en de zon brandde op zijn hoofd. De stok drukte zwaar op zijn schouder door het gewicht van het water. Stapje voor stapje liep Kamal verder. Hij lette goed op dat de potten niet te veel schommelden en het water er niet uit klotste. Zo ging het iedere dag.
Toen hij op een dag de potten met water in de schaduw van het huis neerzette, hoorde hij een diepe zucht. Verbaasd keek Kamal om zich heen. Er was niemand in de buurt. Opnieuw hoorde hij een zucht, nu met een snik. Het leek wel of er iemand verdriet had. Toen zag Kamal het: één van de twee waterpotten huilde: "Het spijt me zo, jongen. Je werkt iedere dag zo hard om water te halen. Maar aan mij heb je helemaal niets. Ik ben gebarsten, waardoor de helft van het water er onderweg uitloopt. Ik ben een waardeloze pot, snif..." Kamal had al lang gezien dat er een barst in de pot zat. Zijn vader en moeder hadden geen geld voor een nieuwe pot. Nu liepen de waterdruppels als tranen uit de barst en rolden over de ronde pot naar de grond. Kamal glimlachte: "Nee hoor, je bent helemaal niet waardeloos. Let morgen goed op, als we naar de put gaan. Dan laat ik je wat zien."
De volgende ochtend stond Kamal net als altijd vroeg op om water te halen. Hij tilde de stok op zijn schouder. Aan de ene kant hing de goede pot te blinken in de zon. Alsof hij wou zeggen: "Kijk eens, hoe mooi ik ben en hoe goed ik mijn werk doe." De pot met de barst hing treurig aan de andere kant. "Kijk onderweg naar de grond," zei Kamal tegen hem, "en vertel me wat je ziet." Vrolijk liep Kamal de berg af naar het dorp. "En, wat heb je gezien?" vroeg hij toen ze bij de put waren gekomen. De gebarsten pot zuchtte: "Niets bijzonders; zand en stenen en af en toe een droog plukje gras." Kamal knikte: "Precies, maar kijk op de terugweg nog een keer."
Kamal vulde de twee potten met het koele water uit de put. Hij draaide zich om en begon aan de zware weg terug. De gebarsten pot hing nu aan de andere kant van het pad. Hij verloor water, net als de dagen daarvoor. De druppels vielen op de grond naast het pad. Aan deze kant van het pad zag de pot tussen de stenen gras en bloemen. Het gras was fris en groen. De bloemen hadden alle kleuren van de regenboog en roken heerlijk. De pot werd er vrolijk van. Toen ze bij het huis waren, zette Kamal de potten neer. "En, wat heb je gezien?" vroeg hij weer. De pot vertelde over de bloemen. Deze kant van het pad was veel mooier dan de andere kant.
Kamal glimlachte. "Weet je waarom er aan de ene kant van het pad zoveel groeit en bloeit en aan de andere kant niet? Ik loop er elke dag als ik water haal. Iedere dag zorg ik dat jij aan dezelfde kant hangt en druppelt er water uit jouw barst op de grond aan die kant van het pad. Precies genoeg om ervoor te zorgen dat de planten niet verdrogen." De gebarsten pot voelde hoe hij begon te glimmen van trots. De bloemen konden alleen groeien met zijn hulp. Daar had hij nooit aan gedacht!
De pot klaagde daarna nooit meer over het lekkende water. Voortaan keek hij iedere dag trots naar de prachtige bloemen langs het pad, die er dankzij hem groeiden.
©Babboes, 2015 (bewerking)